HAVE, NEED, MUST, HEBBEN, BEHOEFTE, MOET
HAVE, NEED, MUST, HEBBEN, BEHOEFTE, MOET voorbeelden en oefeningen
HAVE, NEED, MUST, HEBBEN, BEHOEFTE, MOET voorbeelden en oefeningen
LESSON TWENTY TWO | Les 22 |
VOCABULARY | Woordenlijst |
MUST | Moeten (De spreker oplegt, goedkeurt of gereduceerd) |
HAVE TO | DAT AAN / DUTY (Recht aan de omstandigheden) |
NEED | DUTY / NEED (Niet gepaard gaat met veel verplichting) |
OUGHT TO | DUTY (Impliceert aanbeveling, of een suggestie) |
SHOULD | Moeten (Ook voor aanbevelingen of suggesties) |
Alle bovenstaande zijn hulpwerkwoorden behalve NEED, die hoe dan ook kan worden gebruikt, zoals hulp.
SHE MUST WORK | Ze moeten werken (De spreker goedkeurt of concludeert dat het zou moeten werken) |
YOU MUST NOT GO THERE | Je moet er niet gaan (Het is als een waarschuwing, een belastingen) |
TOM IS VERY CLEVER, HIS MOTHER MUST BE PROUD OF HIM | Tom is heel slim, moet haar moeder trots op hem zijn (Het is een aftrek) |
TOM IS ALWAYS STUDING, HE MUST BE THE FIRST OF HIS CLASS | Tom is altijd studeren, moet de eerste in zijn soort (Het is een aftrek) |
YOU HAVE TO WORK | Of je moet werken (De omstandigheden warrant) |
YOU HAVE NOT TO GO THERE | Je moet er niet gaan (De condities of omstandigheden zijn ongeschikt) |
I NEED TO TAKE MY UMBRELLA, IT MAY RAIN | Ik moet mijn paraplu te brengen, kunt u regenen |
YOU NEED NOT HAVE TO ARRIVE SO EARLY, THE BUS WILL DELAY AN HOUR | Geen behoefte om zo vroeg te komen, zal de bus een uur duren |
De volgende Aanbevelingen suggesties of opmerkingen:
YOU OUGHT TO GO TO VISIT YOUR BROTHER | Je moet gaan naar je broer |
YOU SHOULD GO TO VISIT YOUR BROTHER | Je moet gaan naar je broer |
HELLEN SHOULD NOT SPEND SO MUCH MONEY | Hellen moet niet zo veel geld te besteden |